Het is al geruime tijd bekend dat dyslexie erfelijk is. Dit komt niet alleen overeen met de ervaring van mensen dat dyslexie vaak voorkomt bij verschillende leden van dezelfde familie, maar is ook onomstotelijk aangetoond met erfelijkheidsonderzoek.
Als één van de ouders dyslectisch is hebben de kinderen een betrekkelijk grote kans om ook dyslectisch te zijn. De cijfers variëren rond de 50% kans. Het vóórkomen van dyslexie in de familie is hiermee veruit de belangrijkste risicofactor.
Traditioneel is erfelijkheidsonderzoek kostbaar en tijdsintensief. Families worden lange tijd gevolgd (het erfelijkheidsonderzoek van de universiteit van Colorado loopt al sinds 1982) en hele familiestambomen worden uitgeplozen.
Ook tweelingenonderzoek is belangrijk bij de zoektocht naar genen die een rol spelen bij dyslexie. Onderzoekers vergelijken bij dit soort studies eeneiige tweelingen met twee-eiige tweelingen, omdat beide de omgeving met elkaar delen, terwijl alleen eeneiige tweelingen genetisch identiek zijn. Als een eigenschap een sterke genetische basis heeft, dan moeten eeneiige tweelingen voor deze eigenschap meer op elkaar lijken dan twee-eiige tweelingen. Dit blijkt voor dyslexie in sterke mate het geval te zijn.
In de afgelopen tientallen jaren is erfelijkheidsonderzoek in een stroomversnelling gekomen, doordat onderzoekstechnieken sterk verbeterd zijn. Veel onderzoek richt zich tegenwoordig op de genen zelf en hoe zij precies werken. De wetenschap die zich daarmee bezig houdt, noemt men moleculaire genetica.
In de loop der tijd zijn verschillende regio’s gevonden waarin genen moeten liggen die van invloed zijn op de lees- en/of spellingvaardigheid. Vooral regio’s op chromosoom 2, 6, 15 & 18 worden in verband gebracht met dyslexie. Interessant is dat alle geïdentificeerde genen binnen deze regio’s een rol spelen bij de migratie van hersencellen. Deze ontdekking sluit erg goed aan bij de bevindingen van hersenonderzoek naar dyslexie.
De overerving van dyslexie is erg complex. Het is niet zo dat iemand geboren wordt met een dyslexie-gen en dan automatisch dyslectisch is. De meeste genen brengen verschillende effecten teweeg en veel menselijke eigenschappen, zoals lichaamslengte, worden bepaald door een samenspel van verschillende genen. Verder is het zo dat ook omgevingsfactoren, zoals leeservaring, van invloed zijn op de mate waarin genen bepalend zijn. Het feit dat dyslexie een genetische basis heeft, betekent niet dat er niets aan te doen is. Bij veel aandoeningen die sterk genetisch bepaald zijn, kunnen mensen toch geholpen worden. Zo kan bijziendheid bestreden worden met laser, bril of contactlenzen en kunnen mensen met diabetes hun bloedsuikerspiegel zelf op peil houden door dieet, beweging en medicatie. Ook de meeste mensen met dyslexie kunnen met gespecialiseerde behandeling gelukkig een functioneel niveau van lezen en spellen bereiken.