De meeste wetenschappers zijn het er tegenwoordig over eens dat dyslexie veroorzaakt wordt door een kleine afwijking in het natuurlijke taalsysteem in de hersenen (in de linker hersenhelft). Deze afwijking zorgt ervoor dat het moeilijker is om koppelingen te leren tussen gesproken taal en geschreven taal en het zijn nu juist deze koppelingen die in alfabetische schriften aan de basis staan van het leren lezen en spellen.
Nu vraagt u zich misschien af waarom het taalsysteem in de hersenen zo belangrijk is voor het lezen. Het lijkt immers of de ogen het werk doen: je ziet een woord en je weet direct wat het betekent. In werkelijkheid is het echter zo dat de ogen slechts een soort code zien en dat deze code eerst ontcijferd moet worden voordat je de juiste betekenis erbij vindt. Voor het ontcijferen van de code hebben we in de hersenen een systeem dat klanken uit de gesproken taal verwerkt. Het is vooral dat systeem dat een essentiële rol speelt bij het leren lezen en spellen.
Als er iets mis is met de ogen dan kun je in principe nog leren lezen en spellen, want de verwerking van spraakklanken werkt normaal. De code moet dan alleen wel via een andere route naar de hersenen worden gebracht. Dat kan bijvoorbeeld via de tast. Zo gaat dat in werkelijkheid ook met mensen die blind geboren worden. Zij leren net zo makkelijk lezen als mensen die niet blind zijn, maar dan via het brailleschrift.
Bij mensen die doof geboren worden is het een heel ander verhaal. Zij hebben geen toegang tot klanken uit de gesproken taal, waardoor zij de code niet op een normale manier kunnen verwerken in de hersenen. Mensen die doof geboren worden bereiken daarom vrijwel nooit een functioneel niveau met lezen.
Om de code te kunnen ontcijferen is het nodig te leren dat je de gesproken taal in stukjes kunt hakken en je bewust te worden van losse klanken. Voordat kinderen kunnen leren lezen, moeten ze zich dan ook eerst bewust worden van klanken in de taal. Dit is niet vanzelfsprekend, want als we met iemand aan het praten zijn, is het helemaal niet nodig om op losse klanken te letten. Er zitten ook helemaal geen grenzen tussen klanken in de gesproken taal en zelfs niet tussen woorden.
Het is niet eenvoudig om de aandacht van kinderen te richten op klanken in woorden, want van nature zijn zij volledig gericht op de betekenis. Als je een kind dat nog niet heeft leren lezen vraagt: “welk woord is langer, kabouter of reus?”, dan zal het antwoord “reus” zijn, omdat de betekenis doorslaggevend is. De bewustwording van klanken in de taal begint met simpele oefeningen, zoals rijmen. Daarna worden oefeningen steeds iets ingewikkelder. Zo kun je kinderen vragen meerdere woorden te noemen die met dezelfde klank beginnen. Een voldoende bewustzijn is er pas als een kind woorden kan synthetiseren (als je weet dat de klanken /k/, /a/ en /t/ samen het woord “kat” vormen) en manipuleren (als je weet dat het woord “trek” zonder de klank /t/ “rek” wordt).
Om de code uiteindelijk te kunnen gebruiken bij het lezen moet een kind leren dat iedere losse klank een eigen teken (letter) heeft. Dit noemt men het alfabetisch principe. Tijdens het lezen worden al deze losse tekens in de hersenen gekoppeld aan losse klanken en vervolgens zodanig verwerkt dat de betekenissen van woorden erbij gevonden worden.
Als kinderen dit allemaal hebben geleerd en deze kennis op de juiste manier toepassen dan kunnen zij lezen. Er is dan echter nog een groot verschil met hoe gevorderde lezers lezen. Voor beginnende lezers is lezen een energieverslindend proces. Klanken worden hardop uitgesproken en vaak pas na meerdere pogingen correct tot een woord gevormd. Gevorderde lezers herkennen woorden daarentegen binnen een fractie van een seconde en kunnen het lezen zelfs niet onderdrukken, ook al zouden ze dit willen.
Om van beginnende lezer tot gevorderde lezer te geraken moeten we woorden vele malen ontsleuteld hebben. Uiteindelijk worden ze dan op een andere plek in de hersenen opgeslagen in een soort langetermijngeheugen voor woorden. Als woorden daar zijn opgeslagen dan herkennen we ze tijdens het lezen net zo gemakkelijk als dat we gezichten herkennen.
Zoals gezegd hebben mensen met dyslexie veel moeite met de koppelingen tussen klanken uit de gesproken taal en tekens uit de geschreven taal, waardoor het maar nauwelijks lukt om de code te ontcijferen. Zij blijven daardoor meestal steken in de energieverslindende fase van het stap voor stap ontsleutelen van woorden. Het aantal woorden dat direct herkend wordt vanuit het langetermijngeheugen is erg klein.